📋 Elke oefentoets bestaat uit 10 meerkeuzevragen, willekeurig gekozen uit een database met tientallen vragen. Hierdoor kun je dezelfde test meerdere keren doen zonder exact dezelfde vragen te krijgen – perfect om te blijven oefenen
Resultaten
Top gedaan, lees-detective! 🏆
Je hebt bewezen dat je de belangrijkste aanwijzingen in een tekst al kunt vinden. Klaar voor de volgende stap? Probeer deze drie mini-challenges elke dag:
- Kleuren-zoeklichtKies één vraag, kleur het vraagnummer blauw en onderstreep het antwoord in de tekst met dezelfde kleur. Herhaal met rood of groen voor andere vragen. Zo train je om altijd het bewijs terug te zoeken.
- Voorspel & checkStop voordat je het laatste stukje leest en vertel hardop wat er volgens jou gaat gebeuren. Lees daarna verder om te kijken of je voorspelling klopt. Dit houdt je aandacht scherp.
- Vijf-woorden-titelVat het hele verhaal samen in precies vijf woorden en gebruik die als nieuwe titel. Zo oefen je het vinden van de hoofdgedachte én breid je je woordenschat uit.
Voltooi je alle drie de stappen vier dagen achter elkaar? Dan verdien je de digitale Superlezer-medaille. Verzamel sterren en laat de klas zien hoe ver jij al bent!
Geen paniek — iedere stap telt! 🌱
Lezen is net een puzzel: stukje voor stukje wordt het plaatje duidelijk. Volg dit vrolijke vijf-stappenplan (ongeveer 10 minuten):
- Eén-minuut-opwarmingKijk naar de titel en het plaatje en noem drie woorden die volgens jou in het verhaal passen. Zo zet je je voorkennis “aan”.
- Langzame stemLees de tekst luidop en pauzeer kort bij elke punt. Hardop lezen helpt je hoofd de zinnen beter te volgen.
- De drie W’s markerenOnderstreep Wie, Wat en Wanneer; deze woorden geven vaak direct antwoord op vragen.
- Emotie-jachtZoek zinnen die laten zien hoe iemand zich voelt of waarom iets gebeurt en teken er een smiley bij. Zo oefen je het maken van eenvoudige conclusies.
- Vinger-quizLaat een klasgenoot één vraag voorlezen en wijs met je vinger de exacte zin aan waar het antwoord staat. Zo koppel je vraag en bewijs meteen aan elkaar.
Herhaal dit plan vier keer per week; korte, regelmatige momenten helpen beter dan één lange sessie. Elke fout is gewoon een aanwijzing voor wat je nog kunt oefenen — hou vol en je score stijgt sneller dan je denkt! 💪📚

#1. De tovenaar zwaaide met zijn staf en er verschenen schitterende sterren. De kinderen klapten van plezier. Het was prachtig.
Betekent ‘schitterende’ dat de sterren helder glansden?
#2. In de lente bloeiden de bloemen prachtig. Bij Bella zoemde vrolijk rond de bloemen. Alles leek vol met leven.
Betekent ‘zoemde’ dat Bella een zacht geluid maakte?
#3. De zee was kalm en het water glinsterde in de zon. Een dolfijn sprong vrolijk uit het water. De kinderen op het strand klapten.
Betekent ‘glinsterde’ dat het water schitterde?
#4. Tekst:
Sara is op de heuvel. Ze tuimelt van de heuvel af.
‘tuimelen’ betekent ‘klimmen’.
#5. Tom rende naar de top van de heuvel. Hij was buiten adem, maar blij met het uitzicht. Het was een flinke klim.
Is ‘buiten adem’ hetzelfde als uitgerust?
#6. De kinderen zaten rond een kampvuur en zongen liedjes. De sterren twinkelen aan de hemel. Het was een gezellige avond.
Betekent ‘twinkelen’ dat de sterren helder schitteren?
#7. Mila vond een geheim dagboek in de bibliotheek. Ze begon te lezen en was geïnteresseerd in de verhalen. Ze vergat de tijd.
Betekent ‘geïnteresseerd’ dat Mila de verhalen spannend vond?
#8. De markt was vol met kraampjes. Mensen kochten fruit, bloemen en koekjes. Overal klonk gelach en gepraat. Het was een levendige dag.
Betekent ‘levendige’ dat het vrolijk en bruisend was?
#9. De zon ging onder en de lucht werd prachtig rood. De kinderen zaten op een heuvel en keken stil naar de zonsondergang. Het was magisch.
Betekent ‘magisch’ dat het betoverend en mooi was?
#10. Tekst:
Daan is bij oma. Hij wiebelt op zijn stoel.
‘wiebelen’ betekent ‘heen en weer bewegen’.
#11. Een robot danste soepel op het podium. De kinderen keken met grote ogen naar zijn bewegingen. Het was knap gedaan.
Is ‘soepel’ hetzelfde als stijf?
#12. De wind ruiste zacht door de bladeren. Het geluid was rustgevend. De kinderen lagen in het gras en keken naar de wolken.
Is ‘rustgevend’ hetzelfde als luid?
#13. In het kasteel woonde Ridder Rolf. Hij trok zijn glimmende zwaard en ging op avontuur. Iedereen bewonderde zijn moed. Hij vond een geheime deur.
Betekent ‘moed’ dat Rolf dapper was?

#14. Tekst:
Emma is in de klas. Ze gniffelt als ze een mop hoort.
‘gniffelen’ betekent ‘huilen’.

#15. In de winter was het park bedekt met sneeuw. De kinderen maakten een sneeuwpop met een brede glimlach. Alles was sprankelend wit.
Betekent ‘sprankelend’ dat het helder en mooi was?
#16. Vlinder Vleugje fladderde vrolijk van bloem naar bloem. Zijn vleugels waren vol met kleuren. Sofie keek met een glimlach.
Betekent ‘fladderde’ dat Vleugje zacht zweefde?
#17. De markt was vol met kraampjes en muziek. Overal klonk gelach. Iedereen had plezier.
Betekent ‘plezier’ dat iedereen blij was?
#18. Hond Rex rende door het park en blafte vol energie. Hij sprong in een plas water en spetterde overal. De kinderen lachten om zijn bruisende spel. Zijn baasje riep hem terug.
Betekent ‘bruisende’ dat Rex vol energie was?

#19. Tekst:
Tom is in zijn kamer. Hij droomt over vliegende dieren.
‘dromen’ betekent ‘fantaseren tijdens het slapen’.
#20. Tekst:
Liam is op het dak. Hij staart naar de lucht.
‘staren’ betekent ‘lang naar iets kijken’.
#21. De kinderen speelden verstoppertje in het bos. Ze giechelden en renden van boom naar boom. Het was een vrolijke middag.
Betekent ‘giechelden’ dat ze zacht lachten?
#22. Tijs klom in een hoge boom. Hij was voorzichtig en keek goed waar hij zijn voeten zette. Zijn vrienden keken vol bewondering.
Is ‘voorzichtig’ hetzelfde als snel?
#23. Anna zag een donkere grot en aarzelde. Ze voelde zich onzeker, maar ging toch naar binnen. Haar vrienden wachtten buiten.
Is ‘onzeker’ hetzelfde als zelfverzekerd?
#24. Het circus was vol met vrolijke clowns. Ze maakten grappen en iedereen lachte. De show was sprankelend en leuk.
Betekent ‘sprankelend’ dat de show saai was?
#25. Lars ging vissen met zijn opa. Ze zaten rustig aan de rand van het meer. Plots sprong een vis uit het water.
Is ‘rustig’ hetzelfde als bruisend?
#26. Luna is op het plein. Ze stampt boos met haar voeten op de vloer.
‘Stampen’ betekent ‘hard met je voeten op de grond slaan’.
#27. Tekst:
Emma is op het plein. Ze stampt boos met haar voeten op de vloer.
‘stampen’ betekent ‘klappen’.
#28. Kasper vond een oude fiets in de schuur. Hij was roestig, pero Kasper knapte hem zorgvuldig op. Nu zag de fiets er prachtig uit.
Is ‘zorgvuldig’ hetzelfde als slordig?
#29. Tekst:
Sara is thuis. Ze stampt boos met haar voeten op de vloer.
‘stampen’ betekent ‘kruipen’.

#30. Ridder Daan vond een glanzende schat in het kasteel. Hij was blij, maar ook voorzichtig met de zware kist. Hij bracht hem naar het dorp.
Betekent ‘glanzende’ dat de schat dof was?

#31. Tekst:
Daan is in de bibliotheek. Hij gniffelt als hij een mop hoort.
‘gniffelen’ betekent ‘zacht lachen’.

#32. Sofie vond een oude schatkaart in de schuur. Ze was opgewonden en riep haar vrienden. Ze gingen samen op zoek naar de schat.
Is ‘opgewonden’ hetzelfde als verdrietig?
#33. Tekst:
Sara is in de klas. Ze wiebelt op haar stoel.
‘wiebelen’ betekent ‘springen’.
#34. Piet speelde een snelle wedstrijd voetbal met zijn vrienden. Ze renden over het veld en lachten. Hij voelde zich trots na het winnen.
Betekent ‘trots’ dat Piet blij was met zichzelf?
